Voetbal is emotie

We leven, zo wordt ons verteld, in het ‘informatietijdperk’. Dat zou de indruk kunnen wekken dat we ons via een evolutionaire turboboost* hebben losgerukt van onze primitieve oerdriften. Maar niets is minder waar. Gelukkig maar, enerzijds, want wat is het leven nog waard als je niet meer hoeft te huilen wanneer je naar Bambi kijkt. Maar anderzijds stemmen sommige contemporaine gevoelsarena’s me toch een beetje somber. Dit gaat over voetbal. U bent gewaarschuwd.

Elke professioneel gespeelde sport heeft fans en spelers die door een genetische afwijking niet over relativeringsvermogen beschikken. Dat geeft niet, want dat heet namelijk ‘passie’. En dat vinden mensen mooi. Vooral de vrouwtjes, hè? Maar het moet natuurlijk wel een beetje leuk blijven. Ik vond het altijd wel grappig, als ik vroeger met vrienden of familie voetbal keek, en mijn medekijkers bij elke overtreding van de tegenpartij de armen ten hemel hieven. ‘Scheids!? Geel! Nee, rood!’. Wanneer de ‘onzen’ zich schuldig maakten aan een touché, leek iedereen in de huiskamer ineens door de televisie héén te kunnen kijken. Ik keek van gezicht naar gezicht, op zoek naar verbeten blikken van plaatsvervangende schaamte. Maar niets van dat alles. Altijd mompelde iemand als eerste ‘niks aan de hand’, waarna de rest instemmend knikte of het mantra herhaalde. Fascinerend. Dit rook, dacht ik naïef, naar partijdigheid. Maar nee, er was maar één iemand partijdig, en dat was de scheidsrechter.

Altijd dacht ik, ‘wat doen we gek, maar we hebben het gelukkig door’. Ik krijg echter steeds meer het vermoeden, dat zowel supporters als spelers een beetje doorslaan in dit geïnstitutionaliseerde zelfbedrog. Het valt mij al langer op hoe fel coaches en spelers reageren op scheidsrechters. En deze mensen hebben toch verreweg de moeilijkste taak van iedereen op en rond het veld. Maar ze toen het dus nooit goed. Vroeger was dat ‘vervelend’. Nu moeten ze eigenlijk gewoon dood. En dat kan toch niet de bedoeling zijn.

Ik heb er lang omheen gedraaid, maar iedereen voelt waar dit op uitdraait: ook ik ga me schuldig maken aan de mediahype die ik verfoei, en versterk hem daarmee: De Zaak Suarez. Eigenlijk vind ik dat iedere speler die een ander in een wedstrijd een rotschop geeft, laat staan een elleboog- of kopstoot, nooit meer mag voetballen. Want het is niet nodig. Het is niet functioneel, het is niet ‘in het heetst van de strijd’. Ik ga tijdens een potje dammen ook niet tussendoor een balletje slaan, dus waarom moet een profvoetballer zich ineens ontpoppen als kooivechter?

Wanneer nu een speler een nieuwe creatieve martelvorm in het spel introduceert, zoals het bijten der tegenstander, sta ik voor een uitdaging. Want ik tracht te zoeken naar een passende straf die zwaarder moet zijn dan een levenslange ban. Daarin maak ik een grote fout. Ten eerste, zo vertelt de delinquent zelf, was er niets aan de hand. Belangrijker dan de culinaire smaak van de topspits, zo geeft een ploeggenoot aan, is dat het slachtoffer huilend van het veld stapte. Hij is dus een aansteller en bovendien een leugenaar – want er was immers niets aan de hand. Op dat moment geven mijn hersenen er de brui aan. De coach van het elftal, zeg maar de vaderfiguur, de stem der rede, zal dan op zijn minst vertellen dat zijn spits zijn biezen kan pakken na deze onbezonnen actie. Nee, ook die geeft aan dat zijn vleesetende voorhoedespeler groot onrecht is aangedaan. Mijn hersenen liggen ondertussen in een mentale hangmat, waar ze vervolgens uitdonderen als de president van het land van de heetgebakerde happer aangeeft, dat zijn nationale held miskend is en dat zelfs maar de overweging om hem berispend toe te spreken, bij de beesten af is.

Terwijl mijn grijze massa versufd probeert op te krabbelen, komt dan de genadeklap. Het slachtoffer, bewoner van een voorheen over het hoofd gezien compartiment in de Uruguayaanse Schijf van Vijf, spreekt zich uit. Hij heeft, jawel, medelijden, met zijn botvermalende belager. Deze wordt namelijk te hard aangepakt en de straf is zwaar overdreven. Twee hersencellen met bovenmenselijke kracht proberen met een conceptuele defibrilator mijn synapsen weer op gang te brengen, maar geven de hoop op als ze horen dat spelersvakbond FIFpro bevestigt, wat de anderen al lang wisten: de heer Suarez is het echte slachtoffer. Het is een dader-slachtofferreversie waar zelfs het meest doorgewinterde GroenLinks-kamerlid een puntje aan kan zuigen.

Ik heb geprobeerd duidelijk te maken dat ik het niet meer begrijp. En het is beangstigend als hele volksstammen door een denkraam turen dat voor jou volstrekt beslagen blijft. Hoe? Waarom? Natuurlijk is het ‘maar voetbal’, maar velen beleven dit niet met dezelfde gepassioneerde indifferentie als ik. En ergens zijn dit ook mensen. Ja, heus wel. Zij mogen stemmen enzo. En kinderen krijgen. En daar word ik boos en bang van.

Voetbal wordt te belangrijk. Of beter: in onze huidige kijkcijfer-consumptiemaatschappij drijft de ratio doelloos in een troebele poel van agressie, geluk, geilheid en verdriet. Ik smacht (oh mijn god, ik óók al!) naar een flinke dosis Calvinisme, met een ruime scheut ‘stiff upper lip’. Leg mediabedrijven strenge regels op die emo-tv aan banden leggen (“ik heb er de kracht niet voor”), verplicht topsporters hun voorbeeldrol goed in te vullen en druk ‘eigen rechters’ de kop in. Leer kinderen dat het goed is om gevoelens soms te onderdrukken, te negeren. Laat ze de taal weer leren verstaan van hun ‘voice of reason’.

In 1994 werd in de straten van Medellín de 27-jarige Colombiaan Andrés Escobar doodgeschoten. Hij was geen drugsbaron. Hij was een voetballer die enkele dagen eerder zo onfortuinlijk was om op het WK Voetbal een eigen doelpunt te maken. Ik laat mij vertellen dat ‘voetbal oorlog is’. En ik begrijp maar niet dat oorlog zoveel fans heeft.

 

 

* Geen artikel zo intellectueel of er past wel een verwijzing naar The Knight Rider in

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *